De directrice deed, zoals iedere avond, de ronde. Ze liep van het ene bed naar het andere, en controleerde of alles in orde was. Een heel enkele keer gebeurde het dat ze een jongen aaide. Dan leek het nog of ze het met tegenzin deed. Rasmus hield niet van Haviks. Maar iedere avond hoopte hij dat ze hem zou aaien. Hij wist zelf niet waarom, maar hij verlangde ernaar dat ze het zou doen. 'Als je me vanavond aait,' dacht Rasmus, 'dan betekent dat dat ik morgen ook een wonderdag zal hebben'.